In februari 2014 nam het Belgisch Parlement het Wetsontwerp aan als onderdeel van het wetgevend proces dat de consolidatie van al de nationale bepalingen van het handelsrecht in één Belgisch Wetboek van economisch recht beoogt. Hoewel veel van de bestaande nationale wetgeving eenvoudigweg in het Wetsontwerp werd omgezet, heeft de nationale wetgever de kans aangegrepen om bepaalde amenderingen te maken.
Op 21 februari 2014 nam het Belgisch Parlement het Wetsontwerp aan (met als titel “Het wetsontwerp houdende invoeging van boek X “Handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten en verkoopconcessies”, in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan boek X in boek I van het Wetboek van economisch recht.”).
Het Wetsontwerp maakt deel uit van een breder systematiseringsproces waarbij al de bepalingen in het Belgisch handelsrecht worden geconsolideerd in één nationaal Wetboek van economisch recht. Het Wetsontwerp zal als boek X in het nieuwe Belgisch Wetboek van economisch recht worden ingevoegd en zal de drie bestaande wetten vervangen:
Het Wetsontwerp herneemt zonder enige amendering al de bestaande bepalingen van de “Handelsagentuurwet” en de “Alleenverkoopwet”. De “Wet betreffende precontractuele informatie” werd echter op verschillende punten gewijzigd. De Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp geeft aan dat deze wijzigingen bedoeld zijn om de toepassing van het Wetsontwerp “ juridisch doeltreffender te maken en tegelijk te trachten ze aan te passen aan de realiteit van het economisch leven en de toepassing ervan zo veel mogelijk te vereenvoudigen”.
De eerste wijziging betreft een verruiming van het toepassingsgebied van de wet. Momenteel is de wet van toepassing op “commerciële samenwerkingsovereenkomsten” gesloten tussen twee personen, “die elk in eigen naam en voor eigen rekening werken waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere, die daarvoor een vergoeding van welke aard dan ook, rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt, om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen: een gemeenschappelijk uithangbord, een gemeenschappelijke handelsnaam, een overdracht van know how, of een commerciële of technische bijstand.” (nadruk toegevoegd).
De nieuwe definitie van het Wetsontwerp stelt: “overeenkomst gesloten tussen meerdere personen waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere, om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken onder één of meerdere van de volgende vormen: een gemeenschappelijk uithangbord, een gemeenschappelijke handelsnaam, een overdracht van know how, of een commerciële of technische bijstand.”
Door “twee personen” te veranderen in “meerdere personen”, heeft de wetgever gepoogd een einde te stellen aan het juridische debat dat ging over de vraag of overeenkomsten tussen meer dan twee personen ook onder het toepassingsgebied van de Wet vallen. Volgens de wetgever was deze wijziging nodig aangezien het de oorspronkelijke doelstelling was van de ‘Wet betreffende precontractuele informatie’ uit 2005 om zoveel mogelijk commerciële overeenkomsten te omvatten.
Dezelfde redenering werd gebruikt toen de woorden “in eigen naam en voor eigen rekening werken” uit de definitie werden weggelaten.
Datzelfde criterium was eerder al het onderwerp van een juridisch debat dat ging over de vraag of het criterium zowel tijdens de precontractuele fase als na het afsluiten van het contract diende te worden nageleefd (een relevante kwestie gezien handelsagenten in de precontractuele fase in hun eigen naam en voor eigen rekening werken, maar contracten afsluiten in naam en voor rekening van hun principaal). De Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp lost de kwestie op door te stellen dat men met dit criterium enkel tijdens de precontractuele fase tot het afsluiten van de overeenkomst dient rekening te houden. Om er zeker van te zijn dat de wet niet wordt omzeild door het gebruik van allerlei juridische manoeuvres en interpretaties, heeft de wetgever ervoor geopteerd dat criterium te schrappen.
Ook de woorden “die daarvoor een vergoeding van welke aard dan ook, rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt” werden uit de definitie verwijderd gezien dat criterium in de praktijk had geleid tot de uitsluiting van bepaalde vormen van commerciële overeenkomsten uit het toepassingsgebied van de definitie.
Het Wetsontwerp sluit expliciet bankovereenkomsten en overeenkomsten met verzekeringsmaatschappijen uit haar toepassingsgebied. Deze uitsluiting werd gerechtvaardigd aangezien deze overeenkomsten door specifieke wetten worden geregeld (in het bijzonder de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten en de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen). Het toepasbaar maken van de bepalingen van de “wet betreffende precontractuele informatie” op deze overeenkomsten zou daarom onverenigbaar zijn met vele, soms zelfs strijdige, bepalingen van dergelijke wetten.
Naast de wijzigingen met betrekking tot het toepassingsgebied van de wet, wijzigt het Wetsontwerp eveneens het huidige Artikel 3 van de “Wet betreffende precontractuele informatie”. Deze bepaling handelt over het tijdskader en de specifieke informatie die worden vereist en heeft als doel te verzekeren dat de partijen zo goed mogelijk worden geïnformeerd over hun rechten en plichten die bij de voorgestelde overeenkomst komen kijken. Om strikte formele vereisten te vermijden, die niet in het belang van de beschermde partijen zouden zijn, heeft het Belgisch Parlement deze bepaling gewijzigd. Het stelt nu dat wanneer de persoon waarop het recht van toepassing is tijdens een periode van één maand veranderingen voorstelt, er geen bijkomend tijdskader of vormvereisten in acht dienen te worden genomen. Daarentegen moeten, daar waar de andere partij de ontwerpovereenkomst wijzigt, een bijkomende periode van één maand evenals bepaalde vormvereisten in acht worden genomen.
Voorts is het de partijen momenteel verboden om verbintenissen aan te gaan en vergoedingen te vragen voor de bedenktijd van één maand is afgelopen. Het Wetsontwerp behoudt dit principe en staat, gedurende deze periode, de partijen toe “een geheimhoudingsplicht aan te gaan” samen met de mogelijkheid om “een schadevergoeding te eisen wegens niet-naleving van de geheimhoudingsplicht”. Een bijkomende uitzondering is van toepassing op die partijen die al een zakenrelatie hadden op het ogenblik waarop ze beslisten hun overeenkomst te hernieuwen of te wijzigen. Het is hen in een dergelijke situatie toegestaan om verbintenissen aan te gaan gedurende de periode van één maand bedenktijd. Bovendien is het hen toegestaan een vereenvoudigd precontractueel informatiedocument te overhandigen (bijzonderheden worden opgelijst in het nieuwe Artikel X.29).
Het Wetsontwerp laat de bestaande criteria voor de nietigheid van de overeenkomst ongewijzigd. Niettemin omvat het Wetsontwerp eveneens een sanctie voor de situatie waarin opmerkelijke en belangrijke elementen (uiteengezet in Artikel X. 28, §1) van de voorgestelde overeenkomst onjuist zijn of ontbreken. In deze situaties staat het Wetsontwerp de gegriefde partij toe “de afwezigheid van contractuele consensus” naar voren te brengen” (of de zogenaamde quasi-delictuele aansprakelijkheid). De beschermde partij kan afstand doen van zijn/haar rechten, maar dit slechts nadat een periode van één maand bedenktijd is verstreken. Bovendien moet de afstand expliciet gebeuren, met vermelding van de oorzaken van de nietigheid waarvan afstand wordt gedaan.
De datum waarop het Wetsontwerp van kracht wordt, moet nog bij Koninklijk Besluit worden bepaald.
Voor meer informatie over deze juridische ontwikkeling, gelieve Stefan Van Camp te contacteren op (stefan.vancamp@timelex.eu).
Deze publicatie behandelt niet noodzakelijk ieder belangrijk onderwerp, noch ieder aspect van de behandelde onderwerpen en is niet bedoeld als juridisch of ander advies.