Op 4 juni 2018 deed de functionaris voor gegevensbescherming (of DPO) van een telecombedrijf melding bij de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) van een datalek. De GBA oordeelde echter op 8 mei 2020 om het bedrijf buiten vervolging te stellen en geen boete op te leggen. Uit onderzoek bleek immers dat het datalek correct werd gemeld en dat het bedrijf passende organisatorische en technische maatregelen had genomen. Een datalek geeft dus niet noodzakelijk aanleiding tot een boete. Een korte toelichting.
Dat het om een telecombedrijf ging, kan worden afgeleid uit het feit dat de melding gebeurde op basis van artikel 114/1 van Wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. De GBA maakte zelf niet bekend om welk bedrijf het ging, maar rond dezelfde periode maakte Orange een datalek bekend van klantgegevens. Er bestaan dus wel vermoedens dat het om dezelfde operator gaat.
Het telecombedrijf had een Master IT Service Agreement afgesloten met een vennootschap naar Indisch recht (hierna: de verwerker). De bedoeling was om de webshop van het telecombedrijf te vernieuwen.
De verwerker had echter een kopie van een productiedatabank met de historiek van bestellingen op een Amazon Web Server (AWS) Cloud gebruikt voor het testen van de nieuwe webshop. Dit gebeurde op een onveilige manier, waardoor de klantgegevens van 32.153 klanten van het telecombedrijf gedurende twee maanden op het internet toegankelijk waren. Uit forensische analyse van de logbestanden bleek dat de deze klantgegevens door derden werden geconsulteerd en/of gedownload.
Uit het inspectieverslag bleek dat de Inspectiedienst vond dat het telecombedrijf als verantwoordelijke voor de verwerking niet voldoende verantwoording had verschaft om aan te tonen dat zij voldeed aan de artikelen 5, 24, 32, 33, en 34 GDPR.
De Geschillenkamer oordeelde echter dat het telecombedrijf wel de nodige passende technische en organisatorische maatregelen had genomen en dit ook kon aantonen. De GBA verwees hiervoor naar de contractuele afspraken tussen het telecombedrijf en de verwerker, in het bijzonder het contractueleverbod om persoonsgegevens voor testing te gebruiken:
Daarnaast had het telecombedrijf:
De GBA oordeelde dus dat er geen schending was van artikelen 5, 24, 32, 33, 34 en 35 GDPR.
De Inspectiedienst stelde in het inspectieverslag dat de verwerkersovereenkomst pas op 6 juni 2018 werd “afgerond” door het telecombedrijf. De GDPR werd van toepassing op 25 mei 2018, waardoor het inspectieverslag stelt dat het telecombedrijf artikel 28 GDPR heeft geschonden.
Artikel 28.3 GDPR vereist dat de verwerking wordt geregeld in “een overeenkomst of andere rechtshandeling krachtens het Unierecht of het lidstatelijke recht die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt”. De GDPR vereist niet noodzakelijk een ondertekende overeenkomst, maar wel een instrument dat naar Belgisch recht bindend is.
Hoewel het telecombedrijf de verwerkersovereenkomst pas op 6 juni 2018 had ondertekend, had de verwerker deze wel al ondertekend voordat de GDPR van toepassing werd, namelijk op 21 mei 2018. De Geschillenkamer oordeelde bijgevolg dat er geen schending was van artikel 28 GDPR omdat er wilsovereenstemming bestond tussen de partijen over de verwerkersovereenkomst en dat deze tijdig door de verwerker werd ondertekend.
Uit deze zaak dient het volgende te worden onthouden: